De niet-actieve tijd tijdens de shift van ambulanciers wordt als arbeidstijd beschouwd.
Vonnis arbeidsrechtbank Antwerpen, afdeling Antwerpen, 5de kamer van 16 augustus 2022, AR 20/2252/A
Door de arbeidsauditeur van Antwerpen werd een burgerlijke rechtsvordering ingesteld zoals bedoeld in artikel 138bis, §2, 1ste lid van het Gerechtelijk Wetboek. Voor de inbreuken bestraft met een sanctie van niveau 2, 3 of 4 van het Sociaal Strafwetboek en die alle werknemers of een deel van de werknemers van een onderneming treffen, kan de arbeidsauditeur ambtshalve, overeenkomstig de formaliteiten van het Gerechtelijk Wetboek, een vordering instellen bij de arbeidsrechtbank, teneinde de inbreuken te laten vaststellen.
Het gaat dus over een collectieve vordering die moet worden ingesteld door de arbeidsauditeur die een burgerlijke procedure kan instellen namens een collectiviteit van benadeelde personen, zonder het uitdrukkelijk akkoord van deze laatsten bij de arbeidsrechtbank.
Meer bepaald had deze vordering betrekking op de beoordeling van de niet-actieve tijd van een aantal ambulanciers die als werknemer tijdens hun shift aanwezig en beschikbaar dienden te zijn om een gevolg te geven aan een dringende oproep en op de beoordeling van de inbreuken op de wettelijke bepalingen van de arbeidsduurreglementering.
De arbeidsrechtbank stelt het bestaan vast van 5 inbreuken op deze bepalingen. De betrokken ambulanciers presteerden shiften van 24 uur. De werknemers konden tussen de oproepen door hun tijd vrij besteden, maar moesten aanwezig zijn in een door de werkgever aangeduide ruimte en te allen tijde beschikbaar zijn om een gevolg te geven aan een dringende oproep.
De arbeidsrechtbank oordeelt dat ook de niet-actieve tijd van deze shiften als arbeidstijd dient beschouwd te worden. Aangezien de vrijheid van de ambulanciers in grote mate beperkt was, moet de volledige shift als arbeidstijd worden aanzien en als zodanig worden verloond.
Concreet stelt de arbeidsrechtbank vast dat de werkgever ten aanzien van 8 werknemers heeft nagelaten om inhaalrust toe te kennen bij overschrijding van de maximaal toegestane arbeidsduur.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het overwerk niet steeds correct verloond werd.
De betrokken werkgever wees op haar beurt o.a. op de uitzonderlijke situatie waarin zij zich bevindt. De VZW is namelijk afhankelijk van een overheidsfinanciering met een gesloten enveloppe. Mede om deze reden werd de Belgische Staat in de procedure betrokken. De rechtbank heeft het vonnis tegenstelbaar verklaard aan de Belgische Staat.
Het besproken vonnis is toegevoegd als bijlage.