Richtlijnen voor de vergoeding van professionele bewindvoerders
De recente wijziging van artikel 497/5 oud BW in samenhang met de uitvoering van dit wetsartikel door het KB van 18 mei 2024 betekent een grote vooruitgang voor de rechtszekerheid en de uniforme begroting van de vergoeding van de bewindvoerder voor de verstrekte prestaties en de gemaakte kosten in het kader van het bewind over een beschermde persoon.
Het maakt de vroegere arrondissementele richtlijnen dan ook gedeeltelijk overbodig.
Niettemin bestaat er op het terrein nog vraag om over een aantal specifieke zaken richtinggevende afspraken te maken. Zo is het niet altijd even duidelijk hoeveel uren de bewindvoerder redelijkerwijs kan/mag in rekening brengen voor de vergoeding voor bepaalde buitengewone ambtsverrichtingen. Daarnaast heerst er onzekerheid over hoe de bewindvoerder de forfaitaire vergoeding moet berekenen bij een onvolledig bewindsjaar.
Aansluitend bij deze behoefte stellen de vrederechters van Oost- en West-Vlaanderen aan de bewindvoerders een leidraad ter beschikking voor de begroting van de vergoeding voor de buitengewone ambtsverrichtingen en voor de berekening van de forfaitaire vergoeding bij een onvolledig bewindsjaar. Het doet echter allerminst afbreuk aan de soevereine appreciatiebevoegdheid van de vrederechter.
Deze aanbeveling is opgesteld in nauw overleg met de balies van West-Vlaanderen, Gent, Dendermonde en Oudenaarde. Ze is van toepassing vanaf 1 december 2024 binnen het ressort van het hof van beroep te Gent.